opticien
Nederlands
Woordafbreking
- op·ti·cien
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘brillenmaker’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- Ontleend aan het Franse opticien [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opticien | opticiens |
verkleinwoord | opticientje | opticientjes |
Zelfstandig naamwoord
opticien m
Schrijfwijzen
Er wordt geen trema geschreven op woorden met de Franse uitgangen -ien, -ienne. Voorbeelden zijn elektricien, mechanicien, bohemienne en Parisienne.
Vertalingen
1. iemand die kundig is in de optica
Gangbaarheid
- Het woord opticien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opticien' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.