oprukken
Nederlands
Woordafbreking
- op·ruk·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en rukken ww
Werkwoord
oprukken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oprukken |
rukte op |
opgerukt |
zwak -t | volledig |
- je verplaatsen in de gewenste richting
- Vanaf positie 7 bleef Verstappen oprukken, helemaal naar positie 2 achter wedstrijdleider en racewinnaar Lewis Hamilton, bij wie hij als enige geen moment in de buurt kon blijven. Die tweede plaats was uiteindelijk een beetje boven zijn huidige stand, wat Verstappen ook moet hebben beseft. Want natuurlijk kwam Sebastian Vettel, die even opgehouden werd door Verstappens ploegmaat Ricciardo en vroeg naar binnen moest, uiteindelijk nog langszij. [2]
- (militair) van militairen: zich verplaatsen in de richting van de vijand, aanvallen, opmarcheren, optrekken
- Snel oprukken naar Rusland? Vergeet het maar. [3]
- (figuurlijk) van iets dat zich steeds meer uitbreidt
- De zwijnen rukken steeds verder op. Koppels worden al gesignaleerd in de dorpen Kloosterhaar, Sibculo en Westerhaar. [4]
- (pejoratief) weggaan, oplazeren, opstappen
Gangbaarheid
- Het woord oprukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oprukken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 09-04-2017
- Tubantia Frans Boogaard 29-06-2017
- Tubantia Wim Goorhuis 14-06-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.