optrekken
Nederlands
Woordafbreking
- op·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en trekken ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
optrekken |
trok op |
opgetrokken |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
optrekken
- overgankelijk door trekken iets naar boven halen
- Als je een riem draagt hoef je je broek niet zo op te trekken.
- ergatief zich naar een bepaald doel toe bewegen, meestal ten aanval
- Hij trok op naar de stad Samarkand en verwoestte deze.
- ergatief op snelheid komen
- De auto trok bijzonder snel op.
- ergatief verdwijnen of omhoog gaan
- De mist trok op, zodat we zagen waar we waren.
- overgankelijk iets opbouwen
- De aannemer trok het bouwwerk in enkele weken op.
- overgankelijk (medisch), (scheikunde) vloeistof vanuit een voorraadglas of -pot in een injectiespuit of pipet brengen
- De analist trok 5 milliliter oplossing op in de injectiespuit.
Gangbaarheid
- Het woord optrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'optrekken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.