opmonteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·mon·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opmonteren
monterde op
opgemonterd
zwak -d volledig

Werkwoord

opmonteren

  1. overgankelijk opvrolijken, animeren
    • Zij trachtte hem op te monteren. 
  1. ergatief vrolijker worden, in een betere stemming komen
    • Hij was weer helemaal opgemonterd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opmonteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.