navigeren
Nederlands
Woordafbreking
- na·vi·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een schip vakkundig besturen’ voor het eerst aangetroffen in 1613 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse naviguer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
navigeren |
navigeerde |
genavigeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
navigeren inergatief
- plannen en volgen van een route op een schip, een vliegtuig etc.
- schipperen, omzichtig te werk gaan in de omgang met mensen
- internetten, surfen
Gangbaarheid
- Het woord navigeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'navigeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.