mondvoorraad

Nederlands

mondvoorraad
Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·voor·raad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondvoorraad mondvoorraden
verkleinwoord mondvoorraadje mondvoorraadjes

Zelfstandig naamwoord

mondvoorraad m [3]

  1. proviand, eten
    • Een gps en een kompas laten we thuis, die staan haaks op het ‘wilde’ directief. Wel vooraf, in het Natuurparkcentrum Botrange, gauw even op de kaart gekeken waarheen. Goeie schoenen, regenjas, wandelstok en wat mondvoorraad hebben we mee, dat spreekt. Zo trekken we de Venen in. Prettig begin: het kleine pad is duidelijk, we weten na twintig minuten nog steeds in welke richting we moeten gaan en de regen is opgehouden. Plassen, grassen en naalden weven hun geuren en geluiden. [4] 
    • Met niets dan een paraplu, een smartphone voor de route en een rugzak met mondvoorraad is Stroo-bants donderdag aan zijn tweedaagse wandeling naar huis begonnen. Hij moest zelfs nog snel een paar sportschoenen kopen - 'ik ben niet zo sportief'. [5] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord mondvoorraad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.