meten
Nederlands
Woordafbreking
- me·ten
Woordherkomst en -opbouw
- (erfwoord) van Middelnederlands meten, in de betekenis van ‘een maat bepalen’ voor het eerst aangetroffen in 1240; dit gaat weer terug op Oudnederlands metan dat in de 10e eeuw is aangetroffen [1][2][3][4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meten |
mat meette* |
gemeten |
klasse 5 | volledig |
Werkwoord
meten
- overgankelijk de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
- Hij mat de lengte van de kamer met een meetlat.
- een maat hebben
- Hij meet wel twee meter.
Opmerkingen
- De zwakke vorm voor de verleden tijd meette(n) komt geregeld voor, zowel in België als in Nederland, maar is geen standaardtaal.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Met passen en meten wordt de meeste tijd versleten
- Meten is weten
- Met twee maten meten
Discrimineren
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord meten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'meten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- meten op website: Etymologiebank.nl
- "meten" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Oudnederlands Woordenboek
- Meten: meette / mat op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2018-08-28
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.