meten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  meten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmetə(n)/
Woordafbreking
  • me·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meten
mat
meette*
gemeten
klasse 5 volledig

Werkwoord

meten

  1. overgankelijk de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
    • Hij mat de lengte van de kamer met een meetlat. 
  1. een maat hebben
    • Hij meet wel twee meter. 
Opmerkingen
  • De zwakke vorm voor de verleden tijd meette(n) komt geregeld voor, zowel in België als in Nederland, maar is geen standaardtaal.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Met passen en meten wordt de meeste tijd versleten
  • Meten is weten
  • Met twee maten meten
Discrimineren
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

meten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord meet

Gangbaarheid

  • Het woord meten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
meter

meten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van meter
vervoeging van
meterse

meten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van meterse
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.