meet
Nederlands
Woordafbreking
- meet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘streep, honk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meet | meten |
verkleinwoord | meetje | meetjes |
Zelfstandig naamwoord
meet v/m
- een grensstreep, een eindstreep
- Aan de meet kwam hij net een wiellengte te kort.
Uitdrukkingen en gezegden
Van meet af aan.
- Vanaf het begin.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord meet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'meet' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to meet |
he/she/it | meets |
verleden tijd | met |
voltooid deelwoord |
met |
onvoltooid deelwoord |
meeting |
gebiedende wijs | meet |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.