mantel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘overjas’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mantel mantels
verkleinwoord manteltje manteltjes

Zelfstandig naamwoord

mantel m

  1. (kleding) een omhullend kledingstuk
    • Zij sloeg een sierlijke blauwe mantel om haar schouders en stapte naar buiten. 
  1. (techniek) een omhulsel rond het eigenlijke apparaat
    • Deze mantel dient enerzijds ter bescherming, maar tegelijktijd ter verwarming van het instrument. 
  1. (tweekleppigen) een schelpdier uit de orde Ostreoida
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mantel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • man·tel
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mantel

  1. (kleding) jas, mantel
  2. (techniek) mantel, omhulsel


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • man·tel
enkelvoud meervoud
mantel manteles

Zelfstandig naamwoord

mantel m

  1. tafellaken, tafelkleed

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.