luit
![](../I/m/Lute_3.svg.png)
Een luit
Nederlands
Woordafbreking
- luit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1300 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luit | luiten |
verkleinwoord | luitje | luitjes |
Zelfstandig naamwoord
luit v/m
- (muziekinstrument) een snaarinstrument met een peervormige resonantiekast en een vlak bovenblad, de hals en kop staan meestal haaks op elkaar
- De luit is een tokkelinstrument.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
luien |
luit
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luien
- Jij luit.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luien
- Hij luit.
- verouderde gebiedende wijs meervoud van luien
- Luit!
Gangbaarheid
- Het woord luit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'luit' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.