levensmoeder
Nederlands
Woordafbreking
- le·vens·moe·der
Woordherkomst en -opbouw
- [zelfstandig naamwoord] samenstelling van leven zn en moeder zn met het invoegsel -s-, deze tussenklank kan ook worden opgevat als de uitgang van de genitief
- [bijvoeglijk naamwoord] levensmoede met de uitgang -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levensmoeder | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
levensmoeder v
- iets of iemand die beschouwd wordt als de oorsprong van wat voortbestaat
- Als Adam zegt tot Eva: ik noem u voortaan levensmoeder, wil dat zeggen: Ik zie nu in dat ge met mij op één lijn staat, maar in dienstbaarheid, in dienstbaar zijn aan het baren van het grote Kind. [1]
- Hij was juichend gegaan door het bloed, hij had erin gevonden de levensmoeder van zijn lust en zijn rijkdom. [2]
Bijvoeglijk naamwoord
levensmoeder
- (verouderd) levensmoeër, de wil sterker missend, overtreffende trap van levensmoede
- (…) de herfst en komende winter grauw en nevelachtig en de jongen als de gevallen Faëton gaande langs de druipende grachten met een makker, zijn Marsyas, nog rampzaliger en levensmoeder dan hij. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'levensmoeder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Schilder, K. (ed. W.G. de Vries) "Adams optreden in de naamsverandering van zijn vrouw." in: Preken. Deel 2. Verzamelde werken afdeling I. (1954) Oosterbaan & Le Cointre, Goes; p. 171; geraadpleegd 2016-12-13
- de Pillecyn, F. "Blauwbaard" in: Verzameld Werk 3. (1959) De Clauwaert, Leuven; p. 93; geraadpleegd 2016-12-13
- Mees-Verwey, M. "Literatuur Aart van der Leeuw. De mythe van een jeugd." in: Groot Nederland. jrg. 20 deel 1 (mei 1922) Van Holkema & Warendorf, Amsterdam; p. 618; geraadpleegd 2016-12-13
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.