leenheer
Nederlands
Woordafbreking
- leen·heer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leen en heer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leenheer | leenheren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
leenheer m [1]
- (geschiedenis) (leenstelsel) iemand die een gebied in leen geeft aan een leenman waarvoor hij persoonlijke trouw en militaire bijstand als tegenprestatie verlangt
- De Tsjetsjeense leider en de Russische president hebben een exclusieve relatie, die feodale trekken vertoont. Toen Ramzans vader, de voormalige Tsjetsjeense president Achmat Kadyrov in 2004 bij een aanslag om het leven kwam, reisde Ramzan ijlings af naar Moskou, om de relatie met de Russische leenheer te bestendigen. [2]
Verwante begrippen
Vertalingen
1. (geschiedenis) (leenstelsel) iemand die een gebied in leen geeft aan een leenman waarvoor hij persoonlijke trouw en militaire bijstand als tegenprestatie verlangt
Gangbaarheid
- Het woord leenheer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leenheer' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.