agrariër

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agra·ri·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘landbouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
  • afgeleid van het Duitse Agrar met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agrariër agrariërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

agrariër m

  1. (landbouw) (beroep) landbouwer
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord agrariër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.