ladder
Nederlands
Woordafbreking
- lad·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ladder | ladders |
verkleinwoord | laddertje | laddertjes |
Zelfstandig naamwoord
ladder v/m
- een houten of metalen voorwerp met treden om makkelijk op hoger gelegen plaatsen te komen
- En daar staan we weer voor de strijd uitgerust, dacht Albert, klaar om het schavot te beklimmen (zo werd de ladder genoemd die ze gewoonlijk gebruikten om de loopgraaf uit te komen, over perspectief gesproken) en dan met het hoofd vooruit op de vijandelijke linies af te stormen. [3]
- (muziek) verkorting van toonladder
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een houten of metalen voorwerp met treden om makkelijk op hoger gelegen plaatsen te komen
Gangbaarheid
- Het woord ladder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ladder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ladderen |
ladder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ladderen
- Ik ladder.
- gebiedende wijs van ladderen
- Ladder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ladderen
- Ladder je?
Verwijzingen
- "ladder" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ladder op website: Etymologiebank.nl
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.