kraken

• Geluid:  kraken    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈkrakə(n)/

• kra·ken

• In de betekenis van ‘een scherp geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
• uit het Middelnederlands, afgeleid van de Germaanse wortel krk, een klanknabootsing, met het achtervoegsel -en [2]

kraken

1. inergatief een krakend geluid maken

1. • Die deur kraakt en moet gesmeerd worden. 

2. overgankelijk openbreken

1. • Deze noten zijn moeilijk met de hand te kraken. 

2. overgankelijk, (informatica)) inbreken in iemands computer

1. • De computer van dat bedrijf is gisteren gekraakt. 

2. overgankelijk een pand illegaal bewonen

1. • Als dit pand niet snel verhuurd wordt, kraken wij het. 

2. overgankelijk er heel negatief over spreken of schrijven

1. • Het boek werd in de krant gekraakt. 

2. overgankelijk, (informeel), (medisch) een chiropractische handeling verrichten op iemands ruggengraat
3. overgankelijk, (scheikunde) een techniek voor het vervaardigen van chemische producten uit aardolie

1. • Wanneer olie gekraakt wordt door verhitting al of niet onder toevoeging van stoom, waterstof en/of een katalysator ontstaan er kleinere moleculen die verder te verwerken zijn. 

• [3] hacken, inbreken
• [5] afkraken

• afkraken, openkraken

• [2] een auto / brandkast / raadsel kraken

• [3] een code / computer / raadsel kraken

kraken mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kraak
2. een fabeldier met enorme afmetingen en met enorme tentakels.

• Het woord kraken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kraken' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.