kotter
Nederlands
Woordafbreking
- kot·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zeilschip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1747-1787 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kotter | kotters |
verkleinwoord | kottertje | kottertjes |
Zelfstandig naamwoord
kotter m
- (scheepvaart) snelle lichte zeilboot met één achteroverhellende mast.
- (visserij) visserijvaartuig voorzien van een motor.
Hyponiemen
- 2 visserijvaartuig
- eurokotter
- garnalenkotter
- boomkorkotter
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kotteren |
kotter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kotteren
- Ik kotter.
- gebiedende wijs van kotteren
- Kotter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kotteren
- Kotter je?
Gangbaarheid
- Het woord kotter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kotter' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.