koffer

koffer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kof·fer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘reistas’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
  • Afkomstig van het Franse coffre, het Latijnse cophinus (korf), het Arabische quffa (korf) en het Oudgermaanse kober (korf, handtas). [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord koffer koffers
verkleinwoord koffertje koffertjes

Zelfstandig naamwoord

koffer m (gewestelijk: o)

  1. een draagbare bergruimte waarin spullen kunnen worden meegenomen tijdens het reizen
    • Albert had haar laten praten terwijl hij zijn koffer pakte. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
kofferen

koffer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kofferen
    • Ik koffer. 
  2. gebiedende wijs van kofferen
    • Koffer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kofferen
    • Koffer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord koffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.