kin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kin    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɪn/
Woordafbreking
  • kin
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘deel van de onderkaak’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • [tussenwerpsel] via Jiddisch van Hebreeuws כן (ken) oorspronkelijk "aldus, zo"; later "ja"[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kin kinnen
verkleinwoord kinnetje kinnetjes

Zelfstandig naamwoord

kin m

  1. (anatomie) het vooruitstekende deel van de onderkaak
Vertalingen

Tussenwerpsel

kin!

  1. (Bargoens) akkoord!, in orde!, oké!, goed!
Synoniemen
  1. kim

Gangbaarheid

  • Het woord kin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Uitspraak
  • IPA: /kxɪ̀n/

Zelfstandig naamwoord

kin

  1. huis
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.