kin
Nederlands
Woordafbreking
- kin
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘deel van de onderkaak’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
- [tussenwerpsel] via Jiddisch van Hebreeuws כן (ken) oorspronkelijk "aldus, zo"; later "ja"[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kin | kinnen |
verkleinwoord | kinnetje | kinnetjes |
Vertalingen
1. het vooruitstekende deel van de onderkaak
|
Gangbaarheid
- Het woord kin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kin' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kin" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Endt, E. & L. Frerichs Bargoens woordenboek 20e druk (2011) Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 9789035136526; p. 63
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.