kauwgum
Nederlands
Woordafbreking
- kauw·gum
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘snoepgoed van suiker, olie en gom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
- samenstelling van kauw ww en gum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kauwgum | kauwgummen |
verkleinwoord | kauwgummetje | kauwgummetjes |
Zelfstandig naamwoord
kauwgum o
- een snoepgoed oorspronkelijk vervaardigd van het plantensap van de boom Manilkara chicle
, nu vaak vervangn door polyisobuteen
- Je moet kauwgum niet op straat uitspugen.
Synoniemen
- [1] kauwgom
Hyponiemen
- [1] klapkauwgum, nicotinekauwgum
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kauwgum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kauwgum' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.