kauwgom
Nederlands
Woordafbreking
- kauw·gom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘snoepgoed van suiker, olie en gom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
- samenstelling van kauw ww en gom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kauwgom | kauwgommen |
verkleinwoord | kauwgommetje | kauwgommetjes |
Zelfstandig naamwoord
kauwgom o / m
- een zacht samenhangend snoepgoed dat niet bedoeld is om in te slikken
- Je moet kauwgom niet op straat uitspugen.
Hyponiemen
Vertalingen
1. een zacht samenhangend snoepgoed dat niet bedoeld is om in te slikken
Gangbaarheid
- Het woord kauwgom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kauwgom' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.