kapel
Nederlands
Woordafbreking
- ka·pel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bedehuisje’ voor het eerst aangetroffen in 1102 [1]
- [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapel | kapellen |
verkleinwoord | kapelletje | kapelletjes |
Zelfstandig naamwoord
kapel v/m
- klein kerkgebouw
- Niet ver van de grote parochiekerk ligt op heuveltje een kapel opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw.
- plaats in een gebouw of kerk voor speciale aanbiddingen
- De prinses werd gedoopt in de kapel van het koninklijke paleis.
- dagvlinder
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. klein kerkgebouw
Gangbaarheid
- Het woord kapel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kapel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kapel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- kapel op website: Etymologiebank.nl
- kapel op website: Etymologiebank.nl
- kapel op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.