indoor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  indoor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪndɔːr/
Woordafbreking
  • in·door
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen indoor
verbogen
partitief indoors

Bijvoeglijk naamwoord

indoor

  1. binnen een gebouw; overdekt plaatsvindend
    • Hoe dan ook, er komen in rap tempo schaaltjes op tafel en wij poten stevig aan om te proeven wat deze indoor Aziëmarkt te bieden heeft. [3]
    1. (sport) binnen een gebouw beoefend; overdekt plaatsvindend (als onderscheid met de buiten beoefende variant)
      • Alexander Brouwer en Christiaan Varenhorst hebben zondag hun nationale titel geprolongeerd bij het Nederlands kampioenschap indoor. De ervaren beachvolleyballers, die speciaal voor het NK weer een duo vormden, ontdeden zich in twee sets van de tieners Mees Blom (18) en Ruben Penninga (19). Het werd 21-17 en 21-19. [4] 
Antoniemen
Opmerkingen
  • Samenstellingen met 'indoor' kunnen zonder betekenisverschil naast het gebruik als bijvoeglijk naamwoord voorkomen: 'indoor activiteit' en indooractiviteit zijn beiden correct. Als dat voor de duidelijkheid nodig is, laat spellingregel 6.C toe dat de samenstelling met een koppelteken wordt geschreven: 'indoor-activiteit'.[5]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord indoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈɪndɔɹ/
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

indoor

  1. binnen een gebouw
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.