activiteit
Nederlands
Woordafbreking
- ac·ti·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werkzaamheid’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
- afgeleid van actief met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | activiteit | activiteiten |
verkleinwoord | activiteitje | activiteitjes |
Zelfstandig naamwoord
activiteit v [3]
- een bepaalde werkzaamheid, verrichting
- De activiteiten moesten gestopt worden omdat er geen geld meer was.
- beweging
- Bij de man die op de grond lag was geen activiteit meer te ontdekken.
- toestand waarin veel handelingen worden verricht, de bedrijvigheid
- Met het weer groeien van de economie nam de activiteit op het industrieterrein weer toe.
- (natuurkunde) mate waarin radioactieve stoffen uiteenvallen, radioactiviteit
- De activiteit van uranium neemt in de loop van de tijd af.
Synoniemen
- [1] bezigheid,
- [3] bedrijvigheid
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- activiteitenbegeleider, activiteitenbegeleiding, activiteitenbesluit, activiteitsgebied, activiteitsgraad
Vertalingen
1. iets waarmee men actief is
Gangbaarheid
- Het woord activiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'activiteit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.