illusie

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • il·lu·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zinsbegoocheling, droombeeld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1837 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord illusie illusies
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

illusie v

  1. zinsbegoocheling
  2. droombeeld, hoopvolle verwachting
    • Hij maakte zich helemaal geen illusies meer over wat er met het Rijk Palettania zou gebeuren. [2] 
  1. kunstmatige voorstelling
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
  • maanillusie
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord illusie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.