illusionist

Nederlands

illusionist
Uitspraak
Woordafbreking
  • il·lu·si·o·nist
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘goochelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • afleding van illusie en met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord illusionist illusionisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

illusionist m

  1. (beroep) iemand die mensen door middel van optische illusies voor de mal houdt, de illusionist goochelt met mensen een goochelaar meestal met kleinere voorwerpen
    • Illusionist Victor Mids laat in zijn oudejaarsspecial weer allerhande illusies zien, maar de grote finale van de show is de ‘teleportatie’ van een persoon. Mids wil de eerste mens worden die iemand teleporteert, zonder dat deze persoon dat kan verklaren. [3] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord illusionist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.