ijsvogel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ijsvogel (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɛɪ̯sfoχɔɫ/, /ˈæɪ̯sfoʊ̯χɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɛːsfoːɣəl/
- (Limburg): /ˈɛɪ̯zvoːɣəl/
Woordafbreking
- ijs·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘scharrelaarachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- samenstelling van ijs en vogel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsvogel | ijsvogels |
verkleinwoord | ijsvogeltje | ijsvogeltjes |
Zelfstandig naamwoord
ijsvogel m
- (vogels) Alcedo atthis
, blauwgroen vogeltje met oranje borst en spitse snavel, dat vooral van visjes leeft
Vertalingen
1. Alcedo atthis, blauwgroen vogeltje met oranje borst en spitse snavel, dat vooral van visjes leeft
Gangbaarheid
- Het woord ijsvogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ijsvogel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.