huismus
Nederlands
Woordafbreking
- huis·mus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en mus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huismus | huismussen |
verkleinwoord | huismusje | huismusjes |
Zelfstandig naamwoord
huismus v/m
- (vogels) Passer domesticus
, een kleine zangvogel die liefst in de buurt van de mensen leeft - (figuurlijk) iemand die het liefst thuis blijft
Vertalingen
1. kleine zangvogel die liefst in de buurt van de mensen leeft
2. iemand die het liefst thuis blijft
Gangbaarheid
- Het woord huismus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huismus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.