hockey

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoc·key
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘veldsport’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hockey
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hockey o

  1. (sport) balspel waarbij twee elftallen de bal met een stok in elkaars doel proberen te slaan.
    • Tijdens het spelen van hockey gebruikt men een gekrulde stok.. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hockey staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
hockeyen

hockey

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hockeyen
    • Ik hockey. 
  2. gebiedende wijs van hockeyen
    • Hockey! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hockeyen
    • Hockey je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.