hockeyen
Nederlands
Woordafbreking
- hoc·key·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hockeyen /ˈɦɔki(n)/ |
hockeyde /ˈɦɔkidə/ |
gehockeyd /ɣəˈɦɔkit/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
hockeyen
- inergatief (sport) de hockeysport beoefenen
- Er wordt vandaag op het andere veld gehockeyd.
Gangbaarheid
- Het woord hockeyen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hockeyen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.