hinkelen

Nederlands

hinkelen: 1.kinderspel
Uitspraak
  • Geluid:  hinkelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɪŋkələ(n)/
Woordafbreking

hin·ke·len

Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op één been voortspringen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
  • frequentatief gevormd uit hinken met het achtervoegsel -el
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hinkelen
hinkelde
gehinkeld
zwak -d volledig

Werkwoord

hinkelen

  1. inergatief het hinkelen beoefenen
    • Op het schoolplein hinkelden enkele meisjes. 
  1. inergatief hinken, op één been voortgaan
    • Hij hinkelde naar een bankje om het steentje uit zijn schoen te halen. 
Afgeleide begrippen
  • [2] hinkelbaan, hinkelspel

Zelfstandig naamwoord

hinkelen o

  1. kinderspel, waarbij men zich volgens bepaalde regels deels op één been springend verplaatst tussen een aantal vakken die op de grond zijn aangegeven
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hinkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.