haard
Nederlands
Woordafbreking
- haard
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘stookplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haard | haarden |
verkleinwoord | haardje | haardjes |
Zelfstandig naamwoord
haard m
- een plaats in de woning bedoeld om er een vuur te branden [2]
- Hij warmde zijn koude handen bij de haard.
- een plaats van waaruit zich een ziekte of andere ramp verspreidt, een focus
- De haard van deze aardbeving bevond zich recht onder die stad.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een plaats in de woning bedoeld om er een vuur te branden
2. een plaats van waaruit zich een ziekte of andere ramp verspreidt
Gangbaarheid
- Het woord haard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'haard' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.