haard

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haard
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stookplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord haard haarden
verkleinwoord haardje haardjes

Zelfstandig naamwoord

haard m

  1. een plaats in de woning bedoeld om er een vuur te branden [2]
    • Hij warmde zijn koude handen bij de haard. 
  1. een plaats van waaruit zich een ziekte of andere ramp verspreidt, een focus
    • De haard van deze aardbeving bevond zich recht onder die stad. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord haard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord haard haarde

Zelfstandig naamwoord

haard

  1. haard
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.