krimp
Nederlands
Woordafbreking
- krimp
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling bij krimpen[1][2][3] ;
- bij [2]: het ineenkrimpen of terugdeinzen voor iets dat indrukwekkend is
- bij [3]: het smaller worden van de ruimte tussen twee wanden
- bij het [bijvoeglijk naamwoord]: het samengekrompen vlees met daardoor wijde lichaamsopeningen en kromgetrokken ruggengraat[4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krimp | - |
verkleinwoord | krimpje | krimpjes |
Zelfstandig naamwoord
krimp m
- vermindering van omvang
- En in de afgelopen jaren hebben de Zweden al veel moeten slikken: de economie zat in een stevige krimp, het sociale vangnet functioneerde minder dan men had gedacht en de werkloosheid liep sterk op. [5]
- teken dat men onder de indruk is (meestal ontkennend gebruikt om aan te geven dat iemand iets lijkt te negeren)
- De jongen die haar had geslagen, riep tegen de vrouw dat hij geld wilde hebben, maar de vrouw gaf geen krimp doch sloeg de jongen onmiddellijk met een klomp op zijn hoofd. [6]
- (bouwkunde) taps toelopende ruimte tussen twee wanden
- ruimte waarin het scheprad van een watermolen is bevestigd
- (Gronings) inspringend muurwerk
- (Gronings) hoek waar twee schuine daken bij elkaar komen
Antoniemen
- [1] groei
Hyponiemen
- [1] bevolkingskrimp
Afgeleide begrippen
1 blijvende vermindering van omvang of aantal
|
- [3.1] krimpmuur, krimpzolder
- [3.3] krimppan
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] op de krimp
- [2] geen krimp geven
stellend | |
---|---|
onverbogen | krimp |
verbogen | krimp |
Bijvoeglijk naamwoord
krimp
- (voeding) (van vis) kort na de vangst levend gesneden voor conservering
- Krimp Kabeljauw, per pond 40 ct. [7]
- Men onderscheidt ze in Krimp vis, Gezette vis, en Drenkeling. [8]
Afgeleide begrippen
- krimpkabeljauw, krimpschelvis, krimpschol, krimpvis
Werkwoord
vervoeging van |
---|
krimpen |
krimp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krimpen
- Ik krimp.
- gebiedende wijs van krimpen
- Krimp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krimpen
- Krimp je?
Gangbaarheid
- Het woord krimp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'krimp' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- krimp op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Houdt, J.W. van "Zweden wel of niet in de Europese Unie?" in: Nederlands Dagblad jrg. nr. (12 november 1994); p. 7; kol. 4; geraadpleegd 2015-12-29
- "Boxtelse slaat rovers met klomp van zich af" in: De Telegraaf jrg. 102 nr. 33238 (15 december 1994); p. 1 kol. 3; geraadpleegd 2015-12-29]
- Piet Paap's Vischhandel advertentie in: Zandvoorts Weekblad; jrg. 2 nr. 10 (3 februari 1934) 2e blad p. 2 (p. 19) kol. 2; geraadpleegd 2015-12-29
- Noel Chomel, M. (vert. J. Lodewyk Schuer & A.H. Westerhof) Huishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen. (1743) S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam; p. 342; geraadpleegd 2015-12-29
Afrikaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.