gif
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gif
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vergif’ voor het eerst aangetroffen in 1606 [1]
- > gift > Duits: Gift. (In deze betekenis gebruikte Middelnederlands venijn.)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gif | giffen |
verkleinwoord | gifje | gifjes |
Zelfstandig naamwoord
gif o
- een substantie die in kleine hoeveelheden schadelijk of dodelijk is
Hyponiemen
Vertalingen
1. een substantie die in kleine hoeveelheden schadelijk of dodelijk is
Gangbaarheid
- Het woord gif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gif' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "gif" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, door Johannes Franck, M. Nijhoff 1892
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.