gif

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gif    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χɪf/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɪf/
Woordafbreking
  • gif
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vergif’ voor het eerst aangetroffen in 1606 [1]
  • > gift > Duits: Gift. (In deze betekenis gebruikte Middelnederlands venijn.)[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gif giffen
verkleinwoord gifje gifjes

Zelfstandig naamwoord

gif o

  1. een substantie die in kleine hoeveelheden schadelijk of dodelijk is
Synoniemen
Hyponiemen
  • heroïnegif, landbouwgif, lijkengif, paddengif, pijlgif, plantengif, rattengif, slangengif, tegengif, zenuwgif
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord gif giwwe

Zelfstandig naamwoord

gif

  1. gif


Oudnederlands

Werkwoord

gif

  1. gebiedende wijs enkelvoud van geuon: geef!
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.