geschil
Nederlands
Woordafbreking
- ge·schil
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onenigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1]
- Naamwoord van handeling van schelen (verschillen, onderscheiden) met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschil | geschillen |
verkleinwoord | geschilletje | geschilletjes |
Zelfstandig naamwoord
geschil o [3]
- geweldloos conflict, vaak politiek of diplomatiek met juridische aspecten.
- Het geschil tussen België en Nederland inzake de IJzeren Rijn is vooralsnog niet beslecht.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- arbeidsgeschil, competentiegeschil, executiegeschil, geloofsgeschil, godsdienstgeschil, grensgeschil, leergeschil, loongeschil, rechtsgeschil
Afgeleide begrippen
- geschillenbeslechting, geschillencommissie, geschillenraad, geschillenregeling, geschilpunt
Vertalingen
1. geweldloos conflict
Gangbaarheid
- Het woord geschil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geschil' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.