gereedmaken
Nederlands
![](../I/m/Huishoudbeurs_in_de_RAI%2C_gereedmaken_van_tentoonstelling%2C_Bestanddeelnr_921-2593.jpg)
gereedmaken van de huishoudbeurs
Woordafbreking
- ge·reed·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gereed bw en maken ww
Werkwoord
gereedmaken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gereedmaken |
maakte gereed |
gereedgemaakt |
zwak -t | volledig |
- iets klaarmaken voor gebruik
- „We waren ons - voordat orkaan Irma kwam - aan het gereedmaken voor het toeristenseizoen dat over een paar maanden zou moeten beginnen”, vertelt Helmie. „Toeristen zullen we het komende jaar niet zien vrees ik. En misschien wel langer niet.”[2]
- „Het is in de stad leuk varen en met de thuishaven van de Koninklijke Marine en Rijkswerf Willemsoord in het kielzog is het echt de moeite waard.” Dat beamen Steven (30) en Serina (28) Griek die zich gereedmaken voor een aangenaam tochtje naar het Amstelmeer.[3]
Gangbaarheid
- Het woord gereedmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gereedmaken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 14 sep. 2017
- de Telegraaf WENDY ROEP 05 aug. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.