prepareren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·pa·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorbereiden’ voor het eerst aangetroffen in 1537 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse préparer (met het voorvoegsel pre- met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prepareren
prepareerde
geprepareerd
zwak -d volledig

Werkwoord

prepareren [3] [4]

  1. overgankelijk in gereedheid brengen, voorbereiden
    • Hij had de ijkmonsters al geprepareerd en kon nu aan de metingen beginnen. 
  1. bewerken
  2. opzetten
  3. klaarmaken voor microscopisch of anatomisch onderzoek
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord prepareren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.