wangelovig
Nederlands
Woordafbreking
- wan·ge·lo·vig
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands wangelovich samenstelling van wan bn en gelovig bn ; op te vatten als afgeleid van ongeloof zn met het achtervoegsel -ig [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wangelovig | wangeloviger | wangelovigst |
verbogen | wangelovige | wangelovigere | wangelovigste |
partitief | wangelovigs | wangelovigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
wangelovig
- iets voor waar aannemen dat niet juist is
- By dit haar Heidendom zyn zy daarenboven by- en wangelovig geweest. Haaren voornaamsten Afgod is geweest Mercurius de Zoon van Majo, die zy zeer bemind en zeer hoog geëert hebben. [2]
- (verouderd) niet bereid iets voor waar aan te nemen
- De almachtige Caesar, ijdel, trotsch, onvoorzichtig, wangeloovig, valt vóór 't standbeeld zijns vijands Pompeïus, doorstoken met den dolk van zijn zoon Brutus. [3]
Synoniemen
- [1] bijgelovig, heidens, ketters
- [2] ongelovig
Afgeleide begrippen
- wangelovigheid
Gangbaarheid
- Het woord 'wangelovig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Hop, E. Korte beschryving van het geheele land van Cleve. (1783) Isaac van Campen, Nijmegen; p. 21; geraadpleegd 2018-09-08
- Looten, C. "Shakespeare's geloof in zijn tooneelstukken en in zijn leven" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927. (1927) Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 707; geraadpleegd 2018-09-08
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.