geleider
Nederlands
Woordafbreking
- ge·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geleider | geleiders |
verkleinwoord | geleidertje | geleidertjes |
Zelfstandig naamwoord
geleider m
- (natuurkunde) (elektrotechniek) materiaal met een naar verhouding hoog aantal beweeglijke ladingsdragers, waardoor het een elektrische stroom makkelijk doorlaat
- Metalen, maar ook zoutoplossingen zijn goede geleiders, zij het om verschillende redenen.
- (natuurkunde) materiaal dat iets anders doorlaat dan elektriciteit, zoals warmte of geluid, warmtegeleider
- De dokter smeerde wat gelei op haar buik als geleider voor de ultrasone trillingen.
- (techniek) elk van de delen van instrumenten die dienen om een ander deel in zijn beweging te geleiden
- persoon die wat geleidt
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- geleiderail, geleiderecht, geleidering, geleiderol
Vertalingen
1. elektrische stroomgeleider
2. warmtegeleider
Gangbaarheid
- Het woord geleider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geleider' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.