gebaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /xəˈbar/
Woordafbreking
  • ge·baar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beweging van het lichaam’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Afgeleid van gebaren
enkelvoud meervoud
naamwoord gebaar gebaren
verkleinwoord gebaartje gebaartjes

Zelfstandig naamwoord

gebaar o

  1. (communicatie) een beweging waarmee men iets wil zeggen
  2. (communicatie) een handeling waarmee men iets wil uitdrukken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gebaarmaking, gebarenkunst, gebarenpostzegel, gebarenspel, gebarenspeler, gebarentaal, gebarentolk
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gebaren

gebaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebaren
    • Ik gebaar. 
  2. gebiedende wijs van gebaren
    • Gebaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebaren
    • Gebaar je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gebaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.