gebaren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ba·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het verouderde werkwoord baren of beren (zich gedragen, vertonen) met het voorvoegsel ge- [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gebaren
gebaarde
gebaard
zwak -d volledig

Werkwoord

gebaren

  1. overgankelijk communiceren door het maken van gebaren
    • Hij gebaarde mij dichterbij te komen. 
    • Verongelijkt gebaarde de speler naar de scheidsrechter. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

gebaren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gebaar

Gangbaarheid

  • Het woord gebaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.