gemelijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·me·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘misnoegd’ voor het eerst aangetroffen in 1447 [1]
  • afgeleid van 'geme' (grap, grol) met het achtervoegsel -lijk [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gemelijkgemelijkergemelijkst
verbogen gemelijkegemelijkeregemelijkste
partitief gemelijksgemelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

gemelijk [3]

  1. slecht van humeur, niet vriendelijk gestemd, knorrig, misnoegd, slechtgehumeurd
    • Hij was in de gemelijkste bui in jaren. 
Afgeleide begrippen
  • gemelijkheid
Verwante begrippen
  • aalwaardig
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gemelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
45 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.