fonoloog
Nederlands
Woordafbreking
- fo·no·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fonoloog | fonologen |
verkleinwoord | fonoloogje | fonoloogjes |
Zelfstandig naamwoord
fonoloog m
- De fonoloog zal zo zijn lezing geven.
Vertalingen
1. een persoon die fonologie gestudeerd heeft
Gangbaarheid
- Het woord fonoloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fonoloog' herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.