flink

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flink    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɪŋk/
Woordafbreking
  • flink
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘fors, stevig’ voor het eerst aangetroffen in 1655 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen flinkflinkerflinkst
verbogen flinkeflinkereflinkste
partitief flinksflinkers-

Bijvoeglijk naamwoord

flink

  1. stevig van lichaamsbouw
    • Je zoon is al een flinke jongen geworden. 
  1. groot van afmeting of hoeveelheid
    • Hij nam een flinke teug van het bierflesje. 
    • Jan heeft een flink pak slaag gekregen. 
  1. sterk van karakter
    • Wees een flinke jongen en gedraag je. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

flink

  1. in hoge mate
    • Als ze wil kan ze flink eten. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Flink in de bus blazen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord flink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

stellend attributief
flinkflinke

Bijvoeglijk naamwoord

flink

  1. flink
  1. «Aangenaam verras, maar met ’n flinke skeut sinisme.»
    Aangenaam verrast, maar met een flinke scheut cynisme.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.