gros
Nederlands
Woordafbreking
- gros
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘telwoord: twaalf dozijn’ voor het eerst aangetroffen in 1745 [1]
- Komt van het Franse grosse, wat weer van het Oudhoogduitse groz (groot) komt.
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | gros | grossen |
verkleinwoord | grosje | grosjes |
Zelfstandig naamwoord
gros o
- een dozijn dozijnen = 144 stuks
- Hij verkocht zijn computers bij het gros.
- het merendeel
- Het gros der mensen vindt dit onaangenaam.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord gros staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gros' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.