flens

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flens    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɛns/
Woordafbreking
  • flens
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] van Engels flange, dat via het Frans flanche op zijn beurt een Germaanse oorsprong heeft (vgl. flank); in de betekenis van ‘opstaande rand’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1][2][3]
  • [B] wellicht naamwoord van handeling van  flensen ww , verwant met flinter [4][5]
enkelvoud meervoud
naamwoord flens flenzen
verkleinwoord flensje flensjes

Zelfstandig naamwoord

[A] flens m

  1. (techniek) een opstaande en vaak vlakke rand of kraag, bijvoorbeeld aan het uiteinde van een buis of pijp om een lekdichte verbinding met een andere pijp of een afdichting mogelijk te maken
    • Die flens is beschadigd en maakt een goede afdichting onmogelijk. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
flenzen

[A] flens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flenzen
    • Ik flens. 
  2. gebiedende wijs van flenzen
    • Flens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flenzen
    • Flens je? 

Zelfstandig naamwoord

[B] flens m

enkelvoud meervoud
naamwoord flens flenzen
verkleinwoord flensje flensjes
  1. (voeding) dunne pannenkoek
    • Flenzen bakken. 
Opmerkingen
  • Het verkleinwoord flensje is de meest gangbare vorm.

Werkwoord

vervoeging van
flensen

[B] flens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flensen
    • Ik flens. 
  2. gebiedende wijs van flensen
    • Flens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flensen
    • Flens je? 

Gangbaarheid

  • Het woord flens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.