flank

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flank    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɑŋk/
Woordafbreking
  • flank
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zijkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1591 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flank flanken
verkleinwoord flankje flankjes

Zelfstandig naamwoord

flank v/m

  1. zijkant van een samenhangend geheel
    • Het legioen werd in de flank aangevallen. 
  1. (elektronica) sterkst stijgende of dalende deel van een elektrisch signaal
  2. deel van een bastion dat aan de courtine grenst
Synoniemen
  1. (zijkant)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord flank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
flank flanks

Zelfstandig naamwoord

flank

  1. flank
vervoeging
onbepaalde wijs to flank
he/she/it flanks
verleden tijd flanked
voltooid
deelwoord
flanked
onvoltooid
deelwoord
flanking
gebiedende wijs flank

Werkwoord

flank

  1. flankeren
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.