flank
Nederlands
Woordafbreking
- flank
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zijkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1591 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flank | flanken |
verkleinwoord | flankje | flankjes |
Zelfstandig naamwoord
flank v/m
- zijkant van een samenhangend geheel
- Het legioen werd in de flank aangevallen.
- (elektronica) sterkst stijgende of dalende deel van een elektrisch signaal
- deel van een bastion dat aan de courtine grenst
Synoniemen
- (zijkant)
Hyponiemen
- bergflank, noordflank, noordoostflank, noordwestflank, oostflank, westflank, zuidflank, zuidoostflank, zuidwestflank
Vertalingen
1. zijkant van een samenhangend geheel
Gangbaarheid
- Het woord flank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'flank' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
flank
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to flank |
he/she/it | flanks |
verleden tijd | flanked |
voltooid deelwoord |
flanked |
onvoltooid deelwoord |
flanking |
gebiedende wijs | flank |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.