firma
Nederlands
Woordafbreking
- fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘handelsnaam, handelszaak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1806 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | firma | firma's |
verkleinwoord | firmaatje | firmaatjes |
Zelfstandig naamwoord
firma v/m
- (juridisch) een handelsvennootschap waarbij de vennoten hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn
- Kunnen wij die producten allemaal bestellen bij die firma?
- (economie) een zaak of bedrijf
- We hebben weer eens een nieuwe firma in de stad.
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. een handelsvennootschap waarbij de vennoten hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn
2. een zaak of bedrijf
Gangbaarheid
- Het woord firma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'firma' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Italiaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈfirma/
Woordafbreking
- fir·ma
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.