bouwfirma
Nederlands
Woordafbreking
- bouw·fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw ww en firma zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwfirma | bouwfirma's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
bouwfirma m/v
- bedrijf dat gebouwen maakt
- De bouwinspecteur en de projectleider van de bouwfirma gaan bovendien direct om tafel zitten om het hele project door te nemen. [1]
Gangbaarheid
- Het woord bouwfirma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Buddingh', H. Bouwcontrole per post in R’dam verleden tijd (28 oktober 2006) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-03-23
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.