etalage
Nederlands
![](../I/m/Gedeelte_winkelpui-_etalage_-_Delft_-_20409601_-_RCE.jpg)
etalge en winkelpui
Woordafbreking
- eta·la·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitstalkast’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Naamwoord van handeling van etaleren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | etalage | etalages |
verkleinwoord | etalagetje | etalagetjes |
Zelfstandig naamwoord
etalage v [3]
- (bouwkunde) een met glazen ramen uitgevoerde ruimte aan de straatkant van een winkel waarin koopwaren uitgestald worden
Hyponiemen
- kerstetalage
Afgeleide begrippen
- etalageartikel, etalagebenen, etalagedoos, etalagefitting, etalagegoed, etalagekunst, etalagemateriaal, etalagepop, etalagist
Verwante begrippen
- toonkast, uitstalkast, uitstalraam, vitrine, winkelraam
Uitdrukkingen en gezegden
- in de etalage zetten
- te koop aanbieden
Voorbeeld: Na de privatisering van het nationale post- en telefoniebedrijf, de Postbank, gemeentelijke en provinciale energiebedrijven, het openbaar vervoer, delen van het onderwijs en de gezondheidszorg en diverse taken van gemeentelijke en rijksoverheidsinstellingen worden nu - met overheidsgeld gefinancierde - (sociale) huurwoningen voor buitenlandse beleggers in de etalage gezet.
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord etalage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'etalage' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.