epiloog
Nederlands
Woordafbreking
- epi·loog
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slotrede’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Van het Latijnse epilogus, van het oud-Griekse ἐπίλογος (“een conclusie”), van ἐπιλέγειν (“in aanvulling zeggen”), van ἐπί (“in aanvulling”) + λέγειν (“zeggen”) met het achtervoegsel -loog [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | epiloog | epilogen |
verkleinwoord | epiloogje | epiloogjes |
Zelfstandig naamwoord
epiloog m
- een naschrift toegevoegd aan een boek of film, nawoord, narede
- In de epiloog werd daarover gezwegen.
- naspel
- naspel van een reeks gebeurtenissen
Vertalingen
1. een naschrift toegevoegd aan een boek of film
Gangbaarheid
- Het woord epiloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'epiloog' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.